Wanneer een huurder wordt aangesproken op het niet tijdig betalen van de overeen gekomen huur dan ziet men vaak dat die huurder als verweer in rechte een betoog houdt dat het gehuurde niet de juiste staat had en dat hij om die reden de huur niet of niet geheel voldaan heeft. Die huurder beroept zich op opschorting. Of dat een sterk verweer is dat valt te betwijfelen.

In veel huurovereenkomsten is in de algemene bepalingen bepaald dat het niet mogelijk is om gebruik te maken van het opschortingsrecht door een huurder. Gelet op het feit dat het wettelijk stelsel van opschorting van regelend recht is kan daarvan worden afgeweken bij huurovereenkomst. In dat geval beroept de huurder zich dus op iets dat contractueel is uitgesloten, zodat hij geen grond heeft voor een dergelijk verweer.

Het tweede argument dat doet vermoeden dat dit geen sterk verweer betreft wordt gevormd door het feit dat in de wet precies staat wat een huurder te doen heeft als hij of zij van mening is dat het gehuurde gebreken heeft. Niet blijven zitten, niet opschorten, maar zelf aan de slag gaan, door verhuurder allereerst aan te schrijven met het verzoek de gebreken te herstellen en wanneer daar geen gehoor aan wordt gegeven het gehuurde zelf laten herstellen, om vervolgens pas tot verrekening over te gaan met de huurpenningen. Volgt men als huurder die route dan speelt men veel meer op zeker dan door de vermeende gebreken aan een gehuurde onroerende zaak pas in rechte als verweer aan te dragen.

De Rechtbank Limburg te Maastricht heeft heden een uitspraak in kort geding gedaan, waarin opnieuw bevestigd werd dat men als huurder uiterst voorzichtig dient om te springen met het niet volledig  voldoen van de huur vanwege een gebrek aan het gehuurde.

ECLI:NL:RBLIM:2020:1400

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *